Ze was misschien een beetje overstuur, maar in elk geval
verontwaardigd en ongetwijfeld ook verdrietig. Het zit altijd hoog als mensen mijn werkplek in Maastricht binnen lopen om over de gemeente te beginnen.
Deze keer betrof het de plannen van een intimiderende buurboer
om een grote schuur te bouwen op een ontzettend ongewenste plek.
‘Er is een bestemmingsplanwijziging voor nodig,’ zei ze,
’maar het is al bekend dat de gemeente alles zal doen om dat proces soepel te
laten verlopen.’
“Oh?’
Ik dacht toch echt dat voor een bestemmingsplanwijziging de
instemming van de raad nodig is en deze raad heeft toch onlangs een toeristisch
plan aangenomen waarin ons heuvellandschap als een toeristisch pareltje wordt
aangemerkt. Blijkbaar zijn moderne boerenschuren voor dit college ook
toeristisch aantrekkelijk.
En blijkbaar liggen beslissingen van de raad al bij voorbaat
vast voor de wethouder.
Voor de wethouder.
‘Vindt de burgemeester dat zomaar allemaal goed?', vroeg ze. ‘Kan hij daar niks aan doen?'
Wat zou het soms gemakkelijk zijn als we nog in de tijd
leefden, dat de burgemeester met een vriendelijk geaffecteerde stem kon zeggen:
‘Mijn beste Bromsnor, het dunkt mij dat jij, met jouw
statuur en gezag, de aangewezen man bent
om dit heerschap eens een bezoekje te brengen en hem te vertellen dat zijn plan
op zijn zachts gezegd onzalig is te noemen en dat zijn gedrag beslist niet door de beugel
kan.’
Ik weet het niet, maar heel eerlijk gezegd denk ik dat de
burgemeester er niks aan kan doen. Ik zal het hem eens vragen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten